Als je een woord in klankgroepen verdeelt en je hoort aan het eind van de klankgroep een korte klank, dan schrijf je twee medeklinkers.
Bijvoorbeeld:
paddenstoel: aan het eind van de eerste klankgroep hoor je de korte klank a, die woont in de korte klankstraat, daar is de dubbelzetter de baas en die zet er eentje bij.
Woorden met d of t: maak het woord langer en luister goed of je een d of een t hoort.
Woorden met cht of g: na een korte klank schrijf je cht, behalve bij hij ligt, hij legt en hij zegt.
Woorden met uw/eeuw/ieuw: voor de w komt maar 1 u.
eeuw/ieuw: dit zijn de viertekenklanken.
ou/au: Denk aan de au-plaat. Alle woorden op de au-plaat schrijft je met au.
ei/ij: Denk aan de ei-plaat. Alle woorden op de ei-plaat schrijf je met een korte ei.